De directeur weet niks van kleuters

Over de mythe van het vroege onderwijs, de deskundigheid van jongekind-leerkrachten en de afwezigheid van de directeuren en bestuurders in het professionele debat over kleuteronderwijs.

Gemiddeld twee keer per week in het schoolseizoen, treed ik op met mijn breinlezingen. Over de breinontwikkeling, het breinleren van het jonge kind en over gedragsproblemen bij kleuters en over genderverschillen. Doorgaans bestaat mijn gehoor uit pedagogisch medewerkers, jongekindleerkrachten, IB-ers en andere onderwijsadviseurs. Op deze manier heb ik er inmiddels toch al gauw met een paar duizend kennis gemaakt en het is me een genoegen. Ze zijn nieuwsgierig, gedreven en betrokken bij hun vak en bij hun kinderen. Op deze duizenden vakkrachten is het percentage (school-) directeuren schat ik 3 procent. Dat is overigens geen intuïtieve schatting, ik kijk de deelnemerslijsten er meestal op na.

Het percentage bestuurders is nog lager, dan komen we in de meerdere nullen achter de komma terecht denk ik. Maar ik zie ze, incidenteel, dus wel. Meestal omdat er een speciale gelegenheid is om een integrale samenwerking tussen voorschoolse voorziening en de basisschool te markeren.

De bestuurder opent de bijeenkomst, heet iedereen hartelijk welkom en onderstreept het belang van vroeg onderwijs. Immers, als we wachten tot er achterstanden zijn opgetreden, dan zijn we al te laat. De samenwerking tussen de school en de peuterspeelzaal of voorschool kan voor jonge kinderen een ononderbroken, doorgaande leerlijn borgen. Juist kinderen die in ‘kansarmoede’ opgroeien (zo zeggen de Vlamingen dat en dat vind ik zo mooi gezegd) zijn daarbij gebaat.

En zo is het maar net. Althans, gedeeltelijk. Vroeg opgelopen achterstanden zijn inderdaad niet zo makkelijk meer te verhelpen. En we zullen ons zeker bij deze kinderen tot het uiterste moeten inspannen om ze de best denkbare uitgangspositie voor het verdere leven te geven. Er zijn enkele (echt maar heel weinig hoor!) bewijzen uit het buitenland dat juist de meest kansarme kinderen met goede programma’s ook echt geholpen kunnen worden.

De rest van het betoog van de bestuurder verwijst echter naar de mythe van het vroege onderwijs. De gedachte dat –door de beste bedoelingen gevoed- onderwijs éérder aangeboden moet worden. De historie laat zien dat deze gedachte bij enkele achtereenvolgende wetswijzigingen het leidende motief is geweest, maar niet of amper heeft gewerkt. Ook de introductie van voorscholen en voorschoolse programma’s, zoals die in Nederland worden gegeven, zette hoogstwaarschijnlijk niet veel zoden aan de dijk (binnenkort komt daarover weer een onderzoek naar buiten) .

Het ‘eerder’ beginnen met onderwijs is niet de oplossing om peuters en kleuters betere leerkansen te bieden. Het moet ‘anders’.

Kleuteronderwijs, en de jongekindleerkrachten weten dat als de besten, is kinderen ervaringen op laten doen waar van ze leren in plaats van ze programma gestuurd dingen aan te leren. Onderwijs aan jonge kinderen is echt iets heel anders dan wat er in groep 3, 4 en verder gedaan wordt. Het aanbod in groep 1 en 2 moet gericht zijn op het ‘leerobject’ in plaats van op de ‘leerstof’. Jonge kinderen , tot een jaar of zes, leren  vooral nog impliciet en onbewust, ze leren ‘aan de lucht’ en ieder kind doet dat op zijn eigen manier. De tempoverschillen zijn bij kleuters bovendien enorm, zowel inter-persoonlijk als intra-persoonlijk: hun ontwikkeling is grillig. De jongekindleerkracht excelleert door kinderen te observeren en de lucht’ voor hen te verrijken met voedzame stofjes. Dat is althans wat ze zou willen. Maar in de praktijk is de druk van de mythe van het vroege onderwijs groot en de citokleutertest hangt als een donkere wolk boven het kleuteronderwijs. Hoewel er door deskundigen aan de voorspellende waarde getwijfeld wordt (door de grilligheid van de ontwikkeling van de kleuters) hebben veel schoolbesturen die test verplicht gesteld.

Het werken met jongekindleerkrachten is me dierbaar. Maar ik denk dat er echt nog een wereld te winnen valt bij de schooldirecteuren en besturen. Ik zou ook aan hen graag es uitleggen over de ontwikkeling van de cortex, over de nog zo gebrekkige executieve functie van kleuters, over kindvolgend observeren en hoe belangrijk dat is. Over de nog zo sterke behoefte aan veiligheid bij de kleintjes en hoe haaks dat staat op de grote afstand tussen de school en de ouders op het schoolplein. En hoe krachtig de manier is waarop juist kleuters leren en dat je daar ze niet bij af moet leiden, zeker niet met een citotoets waar ze mee in verlegenheid worden gebracht. ‘Het moet van de inspectie’, zeggen de leerkrachten daarover, maar ze vinden het eigenlijk een beetje zielig voor de kleuters.

De leerkrachten van de groepen 1 en 2 weten wel wat het speciale is van kleuteronderwijs. Kleuteronderwijs: da’s niet eerder, maar da’s anders. Leggen jullie het je directeur ook even uit dan? Jullie zien die vaker dan ik 😉

Klik op de link naar SWPbook als je interesse heb in mijn nieuwste breinboek: De Lastige Kleuter. #DLK

http://www.swpbook.com/1844#.VjIeBRAve8U

 

 

Groen of fluorescerend geel?

Groene kinderopvang: da’s hot, ín en dat trekt publiek.

Dat was duidelijk te merken op het Kinderopvang Event op 21 mei, met als thema ‘groene kinderopvang’ (een gezamenlijk initiatief van het blad Kinderopvang en Groen Cement).

De hele locatie ademde al iets ‘arti-designerigs’, dus je merkte op de parkeerweide van het oud-industriële complex in Delft al dat hier iets speciaals gaande was. Ook de toeloop (er waren ongeveer 400 kinderopvangmensen/-vrouwen) zou je op de gedachte kunnen brengen dat onze Nederlandse kinderopvang inderdaad groen, dus duurzaam, dus bewust, dus buitenspelen is. Of op z’n minst dat het de innige wens heeft om zo te worden en dus op zoek naar prikkels, tips en toepassingen.

Ik geloof daar niet zo in en daar heb ik drie redenen voor.

Ten eerste is de hele houding van onze samenleving tegenover het spelende kind niet echt aan een opwaartse spiraal bezig, dunkt me. De openbare ruimte laat dat niet toe maar ook het privédomein, met stratenlang omhekte ‘Karwei’ tuinen ademen nou niet echt het avontuurlijke waar kinderen ervarend kunnen spelen, bewegen, ravotten en na vallen weer op kunnen staan. Of dit geschetste beeld moet alleen bij mij in de buurt te vinden zijn?

Ten tweede zie ik in de kinderopvang sector, net als in het onderwijs, een soort van vertrutting van de speelleeromgeving, door een manier van inrichten binnen en buiten die vooral functioneel is, maar niet echt ‘groen’. Jazeker, er staan veel meer dan tien jaar terug prachtige houten buitentoestellen met mooie zonnedoeken erboven. Wilgentenen tentjes. Houtsnipper paadjes en insectenhotels. Maar heeft allemaal iets nepperigs; het is allemaal net iets te gepland om leuk te lijken voor spelende kinderen. Komt, hoor ik van veel kinderopvangaanbieders, omdat de inspectie te streng is.

De derde reden tot scepsis van mijn kant is datgene wat de sector zelf laat zien over de activiteiten met de kinderen, vooral via Twitter en Facebook. Het zal een jaar of twee/drie nu gaande zijn, dat aanbieders aan de wereld laten zien welke leuke dingen ze met de kinderen doen. Voor een Twitter verslaafde als ik levert dat een dagelijks stroom aan fotoberichten op waarin kinderen sporten, verven, voorgelezen worden, buiten op hun fietsjes rondrijden, je kent dat wel.

En ineens, een week of wat geleden, viel het me op. Waarom dragen die kinderen zo vaak van de felgele hesjes? Vooral buiten, maar ook binnen bij het verven, plakken, kliederen en zelfs eten. Ze krijgen van de pedagogisch medewerkers dan fluorescerend gele hesjes aan. Vaak nogal ‘oversized’ ook, wat het nog opvallender maakt. Ik kon de neiging niet onderdrukken om het via Twitter na te vragen: ‘waarom hebben jullie kinderen aldoor van die felgele hesjes aan?’. Antwoord: ‘Omdat we het belangrijk vinden dat de kinderen schoon blijven’ en ‘voor de veiligheid’.

Groene kinderopvang? Was het maar waar.

We hebben nog een lange weg af te leggen van om van fluorescerend geel naar groen te kleuren.